Onzekerheid is een trouwe metgezel voor wie zich waagt aan een loopbaan in de kunsten. En toch: via creatieve processen geven kunstenaars vorm aan ideeën, ze voegen iets toe en geven iets aan de wereld. We kunnen ons in hun werken spiegelen. Door met kunst om te gaan leren we als makers en als liefhebbers nieuwe manieren van kijken. Voor de samenleving waarin we proberen te leven, samen, is dit van onschatbare waarde.
De beslissing om kunstenaar, fotograaf, illustrator, cartoonist of ontwerper te worden, gebeurt niet zomaar. Economisch gezien is het geen voor de hand liggende keuze, en toch is er in heel het land een bruisende artistieke sector die gekend is tot ver buiten de grenzen. Dit is een wonder, gezien de geïnstitutionaliseerde onzekerheid waarin de meeste kunstenaars leven. Hoeveel bruisender zouden de kunsten zijn, hoe gelukkiger de samenleving, hoe rijker aan inzichten en inventiviteit, mochten kunstenaars over stabiele en geschikte middelen beschikken? Heeft iemand zich die vraag al durven stellen op het beleidsniveau? Er dient te worden nagedacht, niet over een radicale vermindering, maar juist een moedige vermenigvuldiging van kansen in de kunsten.
Concreet hebben kunstenaars meestal geen dertiende maand, geen groepsverzekering en ook hun opbouw van pensioenrechten is verre van vanzelfsprekend. Kunstenaars hebben bovendien extra kosten: om kunst te maken heb je materialen nodig, maar ook ruimte, in een vastgoedmarkt die uitermate ongunstig is voor kleine activiteiten. Tijd dienen ze strikt af te bakenen van alledaagse beslommeringen, om ondanks alles toch die leegte te vinden die van levensbelang is voor elke vorm van creatie.
Wat is een correcte verloning voor een tentoonstelling, een rondleiding, het verschijnen op een persconferentie, in een debat of als expert in een adviserende commissie? Hoe ziet een zinvol subsidiebeleid eruit? Welke clausules in contracten helpen kunstenaars aan meer stabiliteit? Hoe worden nieuwe stemmen gestimuleerd, hoe erken je mensen die al een tijd erg goed bezig zijn? Hoe worden auteursrechten gerespecteerd, in moreel opzicht en in geldelijke termen? En, de meest prangende vraag, hoe zou een haalbaar en vereenvoudigd sociaal statuut eruit kunnen zien voor de Belgische visuele kunstenaar? De antwoorden op deze vragen leiden tot meetbare manieren om makers de kansen te geven die ze verdienen, voor continue ontplooiing en erkenning.
En kan de overheid tot slot niet tenminste de instellingen die ze al subsidiëren gebieden om dé sleutelspelers, de kunstenaars, in elke budgettaire en beleidsmatige overweging centraal te stellen? Instellingen zouden bijvoorbeeld, bij het opstellen van contracten, hun advocaten kunnen opdragen om hun juridische spitsvondigheid aan te wenden ten dienste van de belangen van zowel kunstenaars als de gemeenschap. De vermeende onberispelijkheid van een organisatie wordt pas overtuigend wanneer deze zich in al haar handelingen vertaalt.
Kunstenaars zijn kritisch en zien mogelijkheden waar anderen geen kansen zien. Ze zijn dus ideale gesprekspartners in tijden van crisis. Worden de kunsten voldoende bij ons maatschappelijk, educatief en mentaal welzijn betrokken? Overheden, bedrijven of onderwijsinstellingen die de kunsten willen inschakelen gaan best te rade bij de kunstenaars zelf. Kunst succesvol inzetten, zodat er een moment van betovering kan plaatsvinden, gebeurt alleen wanneer zij betrokken worden als gelijken. Met respect voor hun expertise en voor hun creatieve talen, en niet instrumenteel. Er valt uit zulke oefeningen zo veel te leren. Iedereen wankelt in deze tijden. De onzekerheid, die voor kunstenaars zo vertrouwd is, laat zich vandaag overal voelen. Is dit niet het perfecte moment om samen in het onbekende te springen?